Engelse les, tweede klas van de middelbare school. Meneer Schillings, onze leraar, sprak de legendarische woorden: jullie gymnasiasten zijn de elite van Nederland. En daarmee was de toon gezet en de lat gelegd, want dan moet je wel heel speciaal worden, toch? Dat vertaalde zich overigens geenszins in mijn eindlijst bestaande uit twee vijven, twee zevens en de rest zesjes. De meer ‘B’ gerichte vakken, ik was er niet bijster goed in. Maar ja, die had ik wel nodig om geneeskunde te kunnen studeren en dat wilde ik heel graag. Bij toeval werd ik ingeloot, want een gunstig lotingsnummer, ook weinig speciaal.
Toen kwam de studietijd, wat een feest! Dus dat eerste jaar, ja, dat was vooral veel vieren. En dan gewoon, in de kroeg, niet als voorzitter van een vereniging en nog een stuk of twee commissies, participerend zeg maar. Dat jaar deden we dus maar over. Uiteindelijk sloot ik mijn co-schappen cum laude af, dat was dan toch wel een beetje speciaal.
Jaren later, drie kids gekleed en gevoed op het kinderdagverblijf zien te krijgen om daarna door te racen naar de praktijk want om 8 uur staat de eerste patiënt op de stoep. Als ik op de praktijk ben, ben ik thuis-beslommeringen al snel vergeten. Dan geniet ik volop, van al die verschillende mensen die de revue passeren, van sparren met collega’s, van het bijzonder van visites rijden, de kick als je iemand echt verder hebt kunnen helpen en nog zoveel meer. Is het altijd en elke dag feest, nee, natuurlijk niet, maar de voldoening die het werk me geeft, maakt veel goed en overheerst dus. Was ik een speciale huisarts? Neu, dat denk ik niet. Was ik een gewoon goede huisarts? Absoluut!
Nog weer jaren later doe ik onderzoek naar de kern van het doktersvak. En wat blijkt? Calling, roeping, is een van de drijfveren voor dokters. Dat betekent dat je (i) werk doet waar je goed in bent / wat je leuk vindt, (ii) werk doet waarvan je het gevoel hebt dat het ertoe doet, zinvol is, betekenis vol is, en dat je (iii) werk doet waarmee je het leven van anderen een stukje mooier maakt, waarmee je anderen helpt. Waar blijkt die calling uit, wat doet een gewoon goede dokter dan zoal? Die is bijvoorbeeld om 7 uur in het ziekenhuis om d’r poli voor te bereiden, die komt in het weekend in huis om een collega bij te staan als ie zelf geen dienst heeft, die plant een euthanasie op d’r vrije dag omdat er dan alle rust is, die geeft z’n mobiele nummer aan de familie van z’n terminale patiënt zodat ze de huisartsenpost niet hoeven te bellen, die vraagt op de ok een collega en vervolgens nog eentje erbij, bij die oncologische patiënt, om te kijken of ze echt, echt, echt niets meer kunnen doen, die zoekt op spotify de lievelingsmuziek van de patiënt op om die te draaien tijdens die vervelende prik, die is gepensioneerd en komt langs om afscheid te nemen van een voormalige patiënte die terminaal is. Daarnaast is die gewoon goede dokter en passant ook vaak opleider, doet wat aan onderzoek of heeft bestuurlijke taken. En zo kan ik nog wel even doorgaan.
Mijn punt? Gewoon goede dokters zijn stiekem dus al heel erg speciaal! Het gaat tegenwoordig vaak over de beste moeten zijn, uitblinken, eigenlijk dat schaap met die vijf poten moeten zijn. Want niet alleen een gewoon goede dokter, daarnaast ook een uitmuntend opleider, begenadigd bestuurder, inspirerend onderzoeker of supra-gespecialiseerd op liefst meerdere terreinen. Is goed niet goed genoeg meer vraag ik me dan af? Als ik er eentje nodig heb, doe mijn dan maar een gewoon goede, zo’n super gemotiveerde die het beste met mij voor heeft, zo eentje die ik heel vaak in de praktijk tegenkom. Sorry, meneer Schillings, ik ben blijkbaar toch meer van het gewoon goede dan van het elitaire en speciale.
Myra